
AO : Lawrence, je hebt een opleiding industriële design genoten, en bent daarna achtereenvolgens in de podiumkunstensector en de beeldende kunst terechtgekomen. Vanwaar de switch?
LM : Mijn interesse in dans en theater was niet nieuw. Tijdens mijn studies bezocht ik regelmatig voorstellingen. Die artistieke interesse heb ik van thuis uit meegekregen. Mijn vader is zelf ook kunstenaar, en mijn broer werkte toentertijd voor Kunstencentrum STUK in Leuven. Zo ben ik de podiumkunstenwereld omzeggens ingerold. Bij STUK zette ik mijn eerste stapjes als scenograaf. Het is ook daar dat ik Meg Stuart tegen het lijf ben gelopen. Zij was toen volop aan het doorbreken, en via enkele samenwerkingen (Insert Skin en de Crash Landingprojecten) openden zich ook voor mij heel wat deuren. Maar na een aantal jaren kreeg ik het moeilijk met de beperkingen van de klassieke theateropstelling voor het soort werk dat ik wou maken. Ik wou heel interactieve dingen creëren, en ingaan op de individuele ervaring van mensen met mijn werk. Gaandeweg ben ik me op mijn eigen parcours gaan concentreren, weg van het podium, naar installatiekunst toe.
AO : Nu maak je hoofdzakelijk interactieve installaties, waarin de individuele ervaring inderdaad een essentiële rol speelt. Die zien er ook altijd, hoe moet ik het zeggen, mooi verzorgd uit, of smaakvol vormgegeven. Je plukt nu de vruchten van je opleiding vormgeving?
LM : Wel, niet op die manier eigenlijk. Mijn opleiding heette letterlijk ‘productontwikkeling’ , en had minder met trendy design te maken dan wel met functionele vormgeving. Form follows function , dat was ons motto. Bij mijn installaties is ervaring essentieel. Ik wil die niet in de weg laten staan door esthetische codes. Vandaar dat ik de vorm altijd zo neutraal mogelijk houd. Als ik voor een installatie een spiegel nodig heb, dan wordt dat een eenvoudige, rechthoekige spiegel, zonder een spoor van design. De oerspiegel, bij wijze van spreken. Van de technische kennis die ik tijdens mijn opleiding heb verworven maak ik wel dankbaar gebruik. Ik vertrek vaak vanuit natuurkundige en fysische fenomenen. Dan is het mooi meegenomen als je een technische achtergrond hebt om daarmee aan de slag te gaan, als brug tussen artistieke aspiraties en de realisatie ervan dus. Maar de techniek die ik daarvoor gebruik is niet meer dan een middel. Anderzijds is techniek ook een grote inspiratiebron. Mijn fascinatie voor op het eerste gezicht banale dingen als airconditioning, de trilling van motoren, eleckromagnetische stralingen, zoemende apparaten, de ‘cabin pressure’ in vliegtuigen, is groot. Ik noem ze graag het ‘technologische weer’ . Het zijn storingen, zaken die ons omringen, waar we in zekere zin immuun voor zijn, maar die ons dagelijks fysiek en mentaal beïnvloeden, zonder dat we het merken. Ze kleuren onze interpretatie en ons denken. Ik integreer die dingen graag en veel in mijn werk, maar het is niet de bedoeling om met de technologie op zich te koop te lopen. Ik word de laatste tijd steeds meer geassocieerd met nieuwe mediakunst, hoewel ik daar zelf helemaal niet bewust op aanstuur. In essentie gaat mijn kunst over iets heel anders dan de technologie die het schraagt.
AO : Je installaties zijn vaak technische hoogstandjes, maar die technologie is niet meer dan een middel om je publiek een vorm van ervaring te verschaffen. Kan je wat voorbeelden geven?
LM : Je hebt bijvoorbeeld "Shaft", een plastic koker, opgehangen boven een sofa waarin je als bezoeker gaat liggen. In die koker vliegen borden op en neer, opgezogen door een soort zuigsysteem. Ze botsen tegen elkaar aan en breken uiteindelijk, vlak boven je hoofd. Het werk speelt met de sensatie van stress, of misschien angst voor die brekende voorwerpen, en het conflict met de ontspannen toestand van je lichaam in die sofa. Ook al weet je dat je veilig bent, je zintuigen vertellen je iets anders. Je zintuiglijke ervaring spreekt wat je weet tegen, een bevreemdende ervaring is dat.
Of er is "Sauna in Exile", iets wat ik samen met twee Noorse theatermakers maakte, waarin we bezoekers een nagebouwde sauna lieten betreden, volledig naakt, samen met andere bezoekers en met een aantal acteurs. Je ervaart hitte en kou, maar je raakt ook in de war doordat de verschillen tussen bezoeker en acteur, en tussen bezoeker en installatie wegvallen. Je wordt evenzeer ‘gezien’ als dat je zelf ‘ziet’ .
AO : Dus de installaties moeten echt fysiek worden ervaren? Ze kunnen niet gewoon worden bekeken door de minder avontuurlijken onder ons?
LM : Jawel hoor. De meeste installaties zijn zo ontworpen dat je ze ook van op een afstand kan bekijken, en gadeslaan wat zich erin afspeelt. Dat is dan misschien de tweede, meer contemplatieve fase, van een bezoek: je bent toeschouwer van de ervaringen van mensen binnen in de installatie. Die mensen zijn op dat moment letterlijk deel van het kunstwerk geworden, en worden mee bekeken . Voor hen is het onmogelijk zichzelf en hun omgeving te observeren, want ze zitten er midden in, ze kunnen niet ‘objectiveren’ . Een tentoonstelling van mijn werk in Amsterdam heette "Being in the middle", en die titel ging net daarover: die onmogelijkheid om jezelf en je omgeving vanop een afstand te bekijken. Ik probeer het wel op zo n manier aan te pakken dat die mensen die zich in the middle bevinden voldoende privacy behouden. Kijk, wat me vooral interesseert is hoe iemand op de installaties reageert als individu, alleen, buiten een groepsverband. Zonder gedragscodes, en zonder gêne of terughoudendheid. Dat gaat natuurlijk grotendeels verloren als je je bekeken voelt door derden. Dan ga je toch acteren , en dat is niet de bedoeling. Geïsoleerd in zo n onbekende ruimte wordt iemand ook erg kwetsbaar. In mijn laatste werken zet ik terug een stap naar een publiek toe. Kleine groepjes maar hoor, maximum zeven mensen. Ik wil hun onderlinge interacties en die met de installatie bekijken. Het is fascinerend te zien hoe mensen in zo n ruimte op elkaar reageren. Het is die grens tussen participatie en niet-participatie, kijken en bekeken worden, die me boeit.
AO : Zoals Nevel bijvoorbeeld, wat je momenteel in Berlijn toont?
LM : Ja. "Nevel" is een labyrint waarvan de wanden om hun as kunnen draaien. Ze reageren op de bewegingen van bezoekers, en omgekeerd. Zolang je je in de installatie bevindt ben je duidelijk bezoeker. Tijdens je parcours kan je andere bezoekers ontmoeten. Wanneer je het labyrint uitkomt besef je dat je ook echt een deel van de installatie bent geweest, en bekeken werd door andere bezoeker
s die vóór jou het labyrint doorlopen hadden. Bij nog een recenter werk, "Compass", gaat het nog meer over die interactie, tussen bezoeker en installatie en tussen bezoekers onderling. Je krijgt een oriënterende ‘ring’ om je middel gebonden, die je doorheen een ruimte leidt door je in bepaalde richtingen te duwen, of je er net van weg te houden. De machine maakt gebruik van elektromagnetische krachten, en steunt op het principe van aantrekking en afstoting dat we kennen van magneten. Het interessante is nu dat je de verschillende reacties van mensen op die ring kan gaan volgen. Sommige bezoekers zijn heel meegaand, en laten zich een heel parcours lang leiden. Anderen bieden meer weerstand. Ze treden in conflict met de machine om zelf te beslissen welke richting ze uit willen. Ongewild wordt elke bezoeker ook weer een ‘performer’ voor andere bezoekers.
AO : Je installaties hebben duidelijk een sterk theatrale laag. Toch word je, als je voor podiumkunsten wil werken, met een aantal beperkingen geconfronteerd, zeg je.
LM : Inderdaad. In een klassieke theateropstelling kan je je publiek niet letterlijk laten participeren aan wat je doet. Je kan het ook maar één vast perspectief bieden: die vanuit de stoel naar het podium toe. De tijdsduur ligt vast, en andere elementen, bepaald door de theatermaker ook, zoals video bijvoorbeeld. Mijn installaties zijn in een theatercontext nog het leukst voor de mensen op scène (grinnikt), en dat kan niet de bedoeling zijn. Maar zij zijn wel de enigen die ermee in aanraking komen. Dat is een afstand met het publiek die ik moet zien te overbruggen.
En dan heb je nog de gedragscodes, die sterk verschillen tussen een theatervoorstelling en een galerie. In een galerie is het makkelijk om je publiek vrij te laten rondlopen. De relatie tussen bezoekers en het gepresenteerde werk is volledig anders. In een galerie is die directer, en de kunstbeleving is een stukje individueler.
Maar die beperking kan evengoed een uitdaging zijn: om te zoeken hoe ik een publiek in een podiumcontext toch kan betrekken bij mijn werk. Bovendien heeft de theatervorm heel wat voordelen. Er is veel meer ruimte voor suggestie, voor illusie. Theater is een totaalconcept, gedragen door verschillende mensen en media. Dat maakt het in zekere zin flexibeler. Ik bedoel, bij de meeste van mijn installaties is alles tot in de puntjes voorgeprogrammeerd en afgewerkt. Een bezoeker merkt dat misschien niet, maar eigenlijk weet je dat wel als je zo’n bewegende installatie-machine bekijkt.
AO : Jij werkt toch ook met toevalsfactoren en interactiviteit?
LM : Een machine kan niet inspelen op de stemming in de zaal zoals een muzikant of een danser dat kan. Bij theater is alles trouwens ook goed voorbereid, maar je hebt meer de invloed van het moment. En dan is er de rol van muziek en licht. Die kunnen zoveel bijdragen. Je hoort ze misschien niet, of je let er niet op, omdat je aandacht gaat naar wat zich op scène afspeelt. Maar ze zijn enorm bepalend voor de interpretatie van het verhaal . Ik benijd
componisten en muzikanten ook om het directe van hun medium. Muziek komt rechtstreeks aan. Je sluit je ogen en je zit er middenin. Bij mijn installaties komt heel wat technologie kijken vóór je de gewilde ervaring kan genereren. Die materiële omweg is veel groter.
Maar om op je vraag terug te komen: ja, voor de dingen die ik maak heeft de theatervorm serieus wat beperkingen. Ik ben dan ook van de podiumkunsten overgestapt naar installatiekunst.
AO : Inderdaad. En nu werk je mee aan Boreas. Ik hoop dat je dat niet als een stap terug beschouwt?
LM : Neen, integendeel. Die installatiekunst die ik alleen maak, in zekere zin is die veilig, he. Ik beslis alles zelf. In die zin is er weinig bevraging, en al helemaal niet door andere kunstgenres. Af en toe wil ik mijn horizon wat verbreden. En wind, ja, dat ligt dicht bij mijn ding: beweging. Wind komt al zoveel voor in mijn werk, ventilatoren, zwaartekracht, magnetisme… Beweging heeft me artistiek steeds sterk aangetrokken, het is eigenlijk mijn handelsmerk. En het trekt mij niet alleen aan, hé. Ga maar eens kijken in een museum: als daar een mooi schilderij hangt, en daarnaast speelt men een video af over de totstandkoming van dat schilderij, dan zal iedereen geneigd zijn naar die video te kijken. Omwille van de tijdelijkheid, van de suggestie van een verhaal die erin vervat ligt. En ook omwille van de beweging. Ik werk heel graag met dansers, dat heeft ook met die beweging te maken. En ook mijn objecten bewegen. Voor mij zijn zij op hun manier een suggestie van verhaal, of bijna een soort intelligentie, een eigen leven met een eigen organisatie. Als je kijkt naar mijn Tollen, die kan je als wezentjes beschouwen. (De Tollen zijn grote schijven op een as, die om die as draaien, en aangedreven door een externe energiebron, zich tollend voortbewegen. A.O.). Die beslissen zelf waarheen ze bewegen, en die treden op een manier ook in interactie met elkaar. Voor mij is dat een duidelijke stap richting theater. In een project met dans op scène kan je er natuurlijk niet omheen dat de dansers de show stelen, maar met mijn installaties wil ik hen een tegenspeler bieden: een bewegend, deelnemend personage in plaats van een passieve achtergrond.
De grote uitdaging wordt om de afstand tussen mijn werk en het publiek te overbruggen, daarover hebben we het eerder al gehad. Ik wil op één of andere manier een fysiek contact met het publiek kunnen bewerkstelligen. Ik zie nog wel hoe ik dat aan boord leg. In elk geval houd ik niet van de term ‘scenograaf’ voor mijn bijdrage aan Boreas. Ik sta uiteraard in voor de vormgeving van het geheel, maar een traditioneel vaststaand decor behoort niet tot de plannen. Ik ben een installatiekunstenaar, ook wanneer ik iets doe voor een podiumkunstenproject. En in dit geval stap ik als installatiekunstenaar mee in een project met drie media als gelijkwaardige partners: dans, muziek en beeldende kunst.
Ann Overbergh, december 2006
Deze tekst werd ons bezorgd door Ann Overbergh van Muziektheater LOD
Elders op Oorgetuige :
Boreas/Noorderwind. Gezongen gedichten : de eerste liedcyclus, 30/09/2007