Review : Ictus, Jérôme Combier & Johan Leysen, Austerlitz

Austerlitz Op 14 november ll. bracht het Brusselse ensemble Ictus samen met de acteur Johan Leysen ‘Austerlitz’ van de Franse  componist Jéröme Combier (°1971).  Hij baseerde zich voor de muziek, het concept en het scenario op het gelijknamige boek uit 2001 van de Duitser Winfried G. Sebald (1944 – 2001).  Daarin wordt het levensverhaal verteld van Jacques Austerlitz, die als jong joods kind Praag ontvlucht en opgroeit bij een dominee en diens vrouw in Wales.

Op de scene is één acteur aanwezig, Johan Leysen, die afwisselend twee rollen vertolkt, namelijk die van de verteller die uitweidt over zijn ontmoetingen met Autsterlitz en die van de bejaarde Austerlitz die terugblikt op zijn leven. Achteraan op het podium zitten de muzikanten van Ictus. Het decor betaat uit verscheidene panelen die in verschillende constellaties worden gehangen en waarop foto’s en filmpjes worden geprojecteerd met de bedoeling om op die manier reële plaatsen op te roepen.

Hoewel ik het boek van Sebald niet heb gelezen, heb ik het vermoeden dat Combier de tekst en de geest ervan vrij nauwgezet volgt. Alleszins komt het over als een samenhangend geheel. De tekst is behoorlijk anekdotisch en gedetailleerd, maar de kracht die er van uitgaat ligt veeleer in de dingen die het niet benoemt, namelijk een diepe droefheid en eenzaamheid. En uiteraard ben je je er de gehele tijd van bewust dat het over de gruwel gaat die tijdens de tweede wereldoorlog ondermeer aan de joden zijn aangedaan, hoewel dat haast nooit als dusdanig wordt vermeldt.  Dat is een teer punt in de tekst en de voorstelling. Combier geeft in ieder geval blijk van het feit dat hij er zich van bewust is dat het hier om een kies onderwerp gaat. Maar door zo verregaand te gaan impliciteren ontstaat het gevaar dat de relatief banale beschrijvingen van de hoofdfiguur primeren op het beoogde aanwezig stellen van een onnoemelijk lijden. Soms krijg je daardoor een trivialisering, soms helemaal niet en grijpen de woorden je naar de keel.

Eenzelfde gevoel heb ik bij de muziek van Combier. Die is over de gehele lijn erg ingetogen en geconcentreerd, maar ook hier krijg je soms een zeer nadrukkelijke anektdotisering. Zo weerklinkt telkens bij de beelden van een station wel een of andere imitatie van een stoomtrein, of bij de verwijzing  naar de dood weerklinken in de piano doodsklokken. Ik vind dat jammer, omdat hij zo de rest van zijn muziek ook een beetje degradeert tot soundtrack. Terwijl ze volgens mij zelfstandig genoeg is. Maar die onduidelijkheid ligt intrinsiek al vervat in het concept van de voorstelling zelf. Ik heb me de hele voorstelling afgevraagd waar ik nu eigenlijk naar aan het luisteren of kijken was. Een paar momenten niet te na gesproken wordt er in de voorstelling geen echte samensmelting van verschillende media bereikt. Of die beoogd werd weet ik niet. Ofwel ligt de klemtoon op de muziek ofwel op de spreekstem. Het beeld, de scenografie blijft hoe dan ook sterk op de achtergrond. Ook het acteren van Leysen wordt tot het absolute minimum beperkt. Eigenlijk had ik vaak de indruk naar een hoorspel te luisteren. Natuurlijk, als je opteert om veel tekst te gebruiken, is de acteur veel aan het woord. Eén van de kernaspecten van de voorstelling, de relatie tussen realiteit en fictie, geheugen en leugen wordt bijna uitsluitend door het woord gedragen, terwijl je hier het beeld nadrukkelijker zou kunnen gebruiken. De technische middelen daarvoor waren aanwezig, maar werden artistiek niet uitgewerkt. De vraag blijft: was dit nu theater of muziektheater, of geen van beide. Enerzijds had je wel de verwijzing naar de muziektheatertraditie door de bezetting, die – afgezien van de trombone – met spreker, piano, cello, altviool, trombone, fluit en klarinet naar Pierrot Lunaire van Schönberg verwijst. En, hoewel het qua compositorische middelen er van afwijkt, het had er soms de laatromantische, melancholische sfeer mee gemeen. Qua soberheid en haast oosterse ingetogenheid deed het me wel wat aan Curlew River van Benjamin Britten denken. De muzikanten vertolkten het met een ingetogen doeltreffendheid.

Gezien de geladenheid en de omvang van de tekst is wat Johan Leysen presteert, met de schaarse middelen die hem zijn toegelaten, een krachttoer te noemen. Of het ook aantrekkelijk is, weet ik niet. Het houdt ook niet op. Je kan het niet even terzijde leggen, zoals bij een boek, waarvan de zinnen mooi zijn, maar zo doorwrocht dat je er moe van wordt. Bovendien hinderde het wel dat de Nederlandse vertaling – de tekst is in het Frans – naast het toneel werd geprojecteerd en  niet er boven. Af en toe weerklonk er een andere stem in het Duits. Wat zij te vertellen had werd dan vreemd genoeg niet vertaald. Nergens werd duidelijk of dit iets te betekenen had. Duits blijft natuurlijk wel, naast de taal waarin de oorspronkelijke tekst geschreven werd,  de taal van de vijand, in deze context. Wou men daarmee een afstand creëren, een raadsel of helemaal niets, ik weet het niet. Ook dat is weer jammer. Het zijn dat soort elementen die deze op zich wel aangrijpende voorstelling wat doet wankelen op haar eigen fundamenten.

Peter-Paul De Temmerman

Elders op Oorgetuige :
Austerlitz : soundtrack bij een imaginaire film, 10/12/2011