
Natuurlijk komt dat nieuwe niet zomaar uit de lucht vallen. Eerst en vooral is er de ervaring en de kennis van de programmator, en, niet te vergeten, diens netwerk. Bovendien is er de invloed van de uitvoerders zelf die uiteraard ook hun voorkeur zoveel als mogelijk laten gelden. En er is de dwang van de context: de duur van het concert, de zaal, de bezetting, en, niet onbelangrijk, de prijs, maar dit laatste geheel terzijde. Ik doe dit even uit de doeken omdat dit de verklaring kan zijn waarom dit festival zo gevarieerd is of althans gevarieerd lijkt. Want al met al, en dat hoop ik duidelijk te maken, zijn er niet zoveel verschillende paradigmata aan de orde.
Dit kwam al tot uiting in het eerste concert, met het Nadar Ensemble. Het concert opende met ‘Quakea Quartet 2013’ van het componistenduo Jasper & Jasper. De titel is een samentrekking van Quartet en Ikea en is meteen een indicatie van de guitigheid van deze kerels. Zij houden zich onledig met het knutselen van nieuwe instrumenten waarvan de bestanddelen vaak oneigen zijn aan een muzikale context. In dit geval zijn dat in staaldraad gevlochten manden van de meubelwinkelketen Ikea, met verschillende grootte, waarop telkens een fietsband is gespannen. Ik geloof dat iedere jonge onderzoeker in zijn kindertijd wel eens een elastiekje tegen of in een hol voorwerp heeft geplaatst, of tussen zijn tanden, om vervolgens in alle ernst trekkend aan de elastiek te improviseren. Hier maakte men echter bovendien gebruik van contactmicrofoons waarbij de voortgebrachte klank wordt behandeld door specifieke software. Dat leverde soms best intrigerende klanken op. Ik geloof ook dat er niet veel meer klanken uit dit instrument te halen waren. Wat ook best wel leuk was, was dat de traditionele opvatting over het strijkkwartet volledig werd overgenomen. Het stuk was uitgeschreven, waarbij de verschillende partijen duidelijk een wisselwerking aangingen. Met zoveel gein werd het publiek behoorlijk vermaakt. Maar het oversteeg de kwinkslag niet. Over de gegevenheid dat het niet meer was dan dat bestond grote eensgezindheid. Over dat dit echter helemaal niet erg was evenzeer. Dat ernstige muziek maar om te lachen is doet me toch de wenkbrauwen fronzen. Met dit soort werken haalt men naar ik vrees een paard van Troje binnen door oppervlakkig effect en puberale branie de plaats van grondige overschouwing te laten innemen. Het kan dan nog zo leuk zijn als het wil. Het wordt anders wel mooi voorgesteld: ‘De nieuwe, voor het publiek nog onbekende instrumenten nodigen de toeschouwer uit om te luisteren, maar ook om intens onderzoekend waar te nemen, om zintuiglijk en conceptueel te begrijpen wat hem of haar wordt voorgeschoteld.’Nu, toeschouwers die menen dat ze door instrumenten worden uitgenodigd om een en ander te doen en te begrijpen hebben doorgaans een psychose. Mensen die hen dat wijsmaken zijn charlatans. Als dat hun publiek is, hebben ze zich van instelling vergist, hoop ik.
Wie ernst nog wel ernstig neemt is ongetwijfeld Stefan Van Eycken. Na de branie toonde Van Eycken rust, bedachtzaamheid, een verhelderende afstand en volwassenheid. Wie het werk van Van Eycken kent herkende prompt zijn muzikale taal. Of dit in zijn voordeel spreekt is weer wat anders. Het stuk heet ‘Hibernalicum’ wat de dierkundige bepaling is van de plaats waar dieren (maar ook planten) overwinteren. Van dit tastbare gegeven leidde hij een algemenere beschouwing af, namelijk de vertraging van de werking van het wezen van iets, het sluimeren en het wachten dat er op volgt, tot het ogenblik dat de eigen mogelijkheden weer ten volle ontplooit kunnen worden. Deze bedenking krijgt zijn weerslag in de ontwikkeling van de muziek. Muziek is bij uitstek een beweging, een voortschrijden. Zonder tijd geen muziek. Dit kwam tot uiting in een verminderende muzikale beweging.tot aan de grens van het stilvallen, dus de stilte. Maar die bleef uit. Het minimale wordt het vitale, wordt de kern van een toestand, een grenstoestand tussen activiteit en rust. Het trillen van de klanken sluimerde, om zich tegen het einde aan als beweging te hervatten. Ik hoorde ook ergens een verwijzing naar een hartslag, wat ik vreemd vond en ook een beetje jammer, want plots kreeg het werk een beschrijvende kant, die de voorheen vooral klankgerichte benadering wat in een ander daglicht plaatste. Na deze vermoedde hartenklop viel het stuk bruusk stil. De toestand van wachten eindigt. Hoewel het stuk zich dus amper ontplooide en het klankbeeld heel broos was, werd heel nadrukkelijk een indringende gesteldheid opgeroepen. Het vrijwel onbewogene bewoog mij. Om Van Eycken nu een Onbewogen Beweger te noemen is uiteraard schromelijk overdreven. Hoe het ook zij, de verklanking van de idee dat het minimale een vitaal belang krijgt raakt me. Vanuit cultureel oogpunt is dit wat we vandaag het meeste missen: de rust om goed na te denken, om iets grondig uit te zoeken door de traagheid van het zoeken, om zich terug te trekken uit de drukte van alle dag, om tenslotte de volledige beweging te kunnen hervatten, zich cultureel te ontplooien.
Nadien volgde ‘Found Compositions’ van Thomas Smetryns. Het is een werk dat onderhanden is en waaruit Smetryns vijf stukken voorstelde. De stukken hebben als oorsprong gevonden voorwerpen als foto’s, gravures, teksten die de componist met de jaren vergaarde. In dit geval zijn dat een foto van een gebroken schoolbord met notenbalken, volkenkundige foto’s van kenmerkende taferelen uit West-Europa in het begin van vorige eeuw, te weten twee kindjes die op een fluitje van een cent spelen. Dan is er nog een collage van medische gravures; een gravure op zich, en tenslotte een advertentie van ondermeer vijf piano’s. Deze zichtbare thema’s worden ook telkens geprojecteerd tijdens het bijbehorende stuk. Soms zoekt Smetryns een muzikaal tegenbeeld, zoals daar waar het beeld van de twee fluitende meisjes getoonzet wordt voor twee blokfluiten en tamboerijn, die dan een door middel van een eenvoudig deuntje een herderlijk tafereeltje schetsen. Anderzijds worden de beelden louter feitelijk gebruikt. In het derde en vierde stuk is het beeld kennelijk een grafische partituur. In het ene stuk een doorlopende partituur waarin samengestelde gravures verticaal aaneensloten en waarbij je door projectie het verloop van de partituur kon volgen. Zo kon je horen hoe met dit gegeven de muziek werd bepaald. Het klankbeeld was behoorlijk coherent waardoor ik vermoed dat Smetryns vrij duidelijk de regels van interpretatie heeft omschreven. Dat gold ook voor het andere stuk waarbij een grafische partituur werd gebruikt. Hier was er slecht één statisch beeld, een gravure van een landschap dat in verticale repen was verdeeld. Elke reep leek daadwerkelijk op een notenbalk. De grafische elementen werden duidelijk nagenoeg als notenmateriaal gebruikt veeleer dan als louter suggestie van verhoudingen, tempo en toonhoogte. In het vijfde stuk, tenslotte, staan vijf platenspelers zoals op de afbeelding op het podium opgesteld. Op deze toestellen worden telkens een plaat afgespeeld met muziek van Smetryns die hij voor dit stuk schreef en op plaat liet stansen. Deze muziek wordt aangevuld door vijf uitvoerders. Een en ander was erg mooi en bij momenten zelfs liefelijk. Ik hou wel van diens tederheid. Alleszins was de navorsing om buitenmuzikaal materiaal om te zetten naar een muzikale inhoud intrigerend. Drie be
naderingen, die elk op zich reeds langer onderwerp zijn van compositie bij verscheidene componisten, werden hier in eenzelfde schoonheidsbetrachting vervat. Wat Smetryns nu precies betracht is me echter niet altijd duidelijk, en komt me soms wat halfslachtig over.
Na de pauze werd ‘Deffekt’ van Bruno Nelissen gebracht. Het stuk is geschreven voor drums, mezzosopraan, piano, klarinet, fluit, viool en cello (als ik me goed herinner). Die laatste vier muzikanten zaten er volkomen voor spek en bonen bij. Niet alleen zaten ze vanachter terzijde op het podium, maar vooral was de balans bijzonder slecht. De drums overheersten des te meer. Samen met de mezzosopraan vormden ze de muzikale kern. De stem werd gedurende het ganse werk door een vocoder vervormd. Daarbij had je twee onderscheiden toepassingen. De mond werd op een vrij mechanische wijze als klankkast gebruikt door bepaalde standen van lippen en kaken e.d., waarbij de zang enkel uit vocalises bestond. Door de bijkomende vervorming van de vocoder gaf dit effecten die nogal aan elektrische gitaar, al dan niet met feedback deden denken. Hierdoor had een en ander een nogal hoog rockgehalte. De drumpartij was over het hele werk een aangehouden bravourestuk, met nogal wat complexe ritmische patronen. In het tweede deel proclameerde de mezzosopraan een Engelse tekst, vermoedelijk van de componist zelf. Deze tekst handelt over allerlei gebroken dingen. De zangeres werd begeleid door de pianiste, drums, en zoals gezegd , een stel nutteloze muzikanten. De muziek deed vaak denken aan de Dresden Dolls. Ook dit werk liet het publiek zich klaar en duidelijk welgevallen. Ik had er een wat vreemd gevoel bij. Niet zozeer omdat de muziek duidelijk doordesemd was met invloeden uit de populaire muziek. Dat gebeurt steeds vaker, wat helemaal niet zo eigenaardig is. Het is zo’n beetje zoals in het onderwijs. Toen ik school liep waren er nog uitsluitend jongens- en meisjesscholen. De leden van de ene school waren vreemd aan de anderen. Wederzijds contact verliep nogal stuntelig. Mijn kinderen hebben nooit anders dan gemengd onderwijs gekend. De omgang tussen beide seksen gebeurt spontaan. Toch trekken beiden zich grotendeels in hun eigen wereldje terug. De ene groep zoekt wel toenadering tot de andere, die hen dan hooghartig afwijst. Dit om maar te zeggen dat er heden ten dage amper jonge componisten te vinden zijn die niet op een spontane manier met populaire muziek in contact zijn gekomen, er zelfs vaak van doordrongen zijn geweest. Andersom is dat in de verste verte niet gebeurd, en is de afwijzing van actuele kunstmuziek nagenoeg volkomen. Maar dit geheel terzijde. Wat Nelissen alvast gemeen heeft met veel populaire muziek is de opdringerige wijze waarmee hij op het gevoel wil werken en het hoge geluidsniveau die dit gevoel ook ons lichaam moet laten binnendringen. Hij is hierdoor zeker verwant aan iemand als Serge Verstockt. Al is er een nogal wezenlijk verschil. Net zoals bij alle esthetische uitdrukkingen is het hoe, namelijk de methode, de middelen en de techniek wezenlijk. De vraag is welke inhoud men als grondslag neemt. Bij Verstockt is duidelijk dat de inhoud een verband heeft met de muzikale retorica, zowel binnen de klassieke, de moderne als de popmuziektraditie. Deze vindt hij zonder meer problematisch. De mogelijkheden die hij aanbiedt om met dit probleem om te gaan liggen grotendeels binnen de muzikale kwaliteiten, de klank zelf. Bij Nelissen is dat denkelijk niet het geval. Hij volgt naar eigen zeggen een gedachtenstroom, wat per defenitie niet erg strikt en vaak weinig doordacht is. Al is het zonder meer virtuoos. Verstockt denkt na over verschraling, bij Nelissen betwijfel ik dat.
Wie dat alleszins wel doet is Michael Beil met ‘Exit to enter’. Net als bij Verstockt staat de werking van een mededeling centraal. Ook bij hem is het visuele essentieel. Maar Beil gaat nog een aantal stappen verder. Niet zozeer de muziek wordt gevisualiseerd, maar het musiceren zelf, en de communicatie tussen de muzikanten. Wat gevisualiseerd wordt, wordt in klank weerspiegeld. Er is een zeer vreemde en nogal boeiende verdubbeling: de handeling wordt inhoud, de inhoud wordt handeling. Dit brengt verwarring met zich mee over wat met wat vereenzelvigd wordt en kan of mag worden. De inhoud is een handelwijze die wordt uitgevoerd door muzikanten, die door het uitvoeren van het procédé er één worden. Wat gevoelsmatig overblijft is verwondering, verbluft worden, niet een inhoudelijke overdracht, laat staan persoonlijke inleving. Het concept om deze doorwrochte idee een kunstzinnige samenhang te geven is eigenlik eenvoudig. Rechts van het podium staan de muzikanten opgesteld. In het midden, tegen een scherm, staan twee stoelen. Op het linkse gedeelte van het scherm worden de beelden gericht. Tijdens de muzikale uitvoering staan telkens twee muzikanten op, meestal met een instrument of een gelijkend voorwerp. Zij nemen plaats en stellen een aantal handelingen die zeer uitgepuurd zijn en vaak naar het musiceren verwijzen, maar soms ook naar het aanwezig zijn op de stoelen zelf, of naar een soort duistere code. Dan keren de muzikanten terug waarna ze worden vervangen door twee andere muzikanten. Deze estafette loopt door tot het einde. Vervolgens wordt elk tafereel geprojecteerd, en vervangt zo de oudste van vier projecties, en zo voort. In tegenstelling tot meestal vormde het samengaan met beeld en muziek een volkomen samenhangend geheel. Veel was ook te danken aan de feilloze technische uitvoering van de live video. De synchronisatie was perfect. Zelden gezien. Het effect van de voorstelling was enorm groot. Gejuich en gejubel waren Beils deel.
Peter-Paul De Temmerman
journalist actuele kunstmuziek
31 oktober 2013
Elders op Oorgetuige :
Transit openingsconcert met een neus voor avontuur, 23/10/2013
Transit als vanouds: spannend, eigenzinnig, avontuurlijk…, 22/10/2013